Het klassieke (Attische) Grieks zoals dat 500–300 vChr. werd gesproken was nog lange tijd daarna de cultuurtaal bij uitstek. Het werd gesproken door de vooraanstaande Romeinen [1] en werd gebruikt[2] in literaire en filosofische geschriften.
Een afgeleide van de klassieke vorm bleef als communicatie middel belangrijk ook bijvoorbeeld bij de Christenen.[3]
In de vorm zoals het in de eerste zin wordt bedoeld schreef ook de (mogelijke[4]) schrijver van onderstaand epigram.
Lucianus leefde in de tweede eeuw na Christus en was schrijver over retorica maar vooral van satirische werken waarin hij de spot drijft met de filosofie, geloof en bijgeloof. De mens inclusief zichzelf ziet hij als een dwaas wezen zoals blijkt uit onderstaand gedichtje.
Voor meer informatie zie hier of hier.
De tekst is ontleend aan de editie van Karl Jacobitz (1876).
[1] Zoals het Latijn tot in de 20e eeuw de wetenschapstaal bleef en het Frans de taal voor de gegoede standen.
[2] Naast het Latijn.
[3] Deze vorm (de koinè) wordt o.a. in het Nieuwe Testament gebruikt.
[4] Zoals bij meer bekende schrijvers uit de oudheid werd aan hen werk toegeschreven om het prestige ervan te vergroten. De auteursrechten speelden toen duidelijk nog niet.
LUCIANUS (±125-±180)
VERTALING
OP MIJN EIGEN BOEK
Ik, Lucianus, op de hoogte van wat oud en wat dwaas is, schreef dit.
Voor de mensen is dwaas wat wijs lijkt te zijn,
Er is geen zekere gedachte bij hen.
Wat jij bewondert, vinden anderen dwaas.
TRANSCRIPTIE
Eis tèn heautoe biblon
Loekianos tad’ egrapsa palaia te mora te eidoos,
mora gar anthropois kai ta dokoenta sofa.
Oeden en anthropoisi diakridon esti no’èma,
All’ ho su thaumazeis, toeth’ heteroisi geloos.